De huidige schutterijen vinden hun oorsprong in de middeleeuwse gilden of broederschappen, die een belangrijke functie hadden in de tijd, waarin door de opkomst van de steden, de grondslagen werden gelegd voor ons huidige maatschappelijke bestel. Naast de vak- of ambachtgilden en de broederschappen die een godsdienstig karakter hadden, werden door het stadsbestuur of de Heer van Weert aan de aanwezige poorters toestemming verleend zich te organiseren om gezamenlijk de verdediging van de eigendommen op zich te nemen. Daarnaast kreeg men ook taken op het gebied van de rechtshandhaving en ter opluistering van allerlei kerkelijke en burgerlijke feesten en plechtigheden.
De rechten en plichten van de zo tot stand gekomen schuttersgilden werden in reglementen vastgelegd, waarin tevens de verplichtingen van de individuele schutters werden opgenomen. Uit het voorafgaande zal duidelijk zijn, dat het woord schuttersgilde geen betrekking heeft op “schieten”, maar afgeleid is van “beschutten”, beschermen.
Nadat de Graaf van Horne, die tevens Heer van Weert was, de stad Weert definitief tot residentie had gekozen en daar tussen 1455 en 1462 een nieuw kasteel bouwde, ging Weert zich als stad ontwikkelen en nam de verdediging in belang toe, met daaraan gekoppeld het ontstaan van de plaatselijke schutterijen.
De stad Weert kende vroeger drie schuttersgilden, nl:
1. De Jonge of Catharinaschutten, opgericht in 1480 en verdwenen vlak voor de Tweede Wereldoorlog. Hoewel deze schutterij meer een vereniging was voor de bewoners van de stad, heeft zij haar laatste schutterslokaal lange tijd in café Van de Schoor (De Kuuper) langs de huidige Suffolkweg gehad. Zij was uitgedost met z.g. bielemenkes, die met hun kolbakken, vlasbaarden, leren schootsvellen en bijlen voorop marcheerden en tot rond 1936 een vertrouwd beeld waren in Weert.
2. De Oude of St. Jorisschutten, waarvan de oudste berichten dateren van ongeveer 1517 en die rond 1914 uit elkaar zijn gegaan.
3. De Busse of St. Hubertusschutten, waarvan de oudste gegevens teruggaan tot ongeveer 1512 en die eveneens rond 1914 zijn verdwenen.
De attributen van deze drie opgeheven verenigingen zoals de schuttersboeken, de trommen, de vaandels en het zilver, berusten thans in het gemeentemuseum ” De Tiendschuur”.
Dat deze verenigingen inderdaad de bescherming van de burgerij tegen roverijen, stroperijen, plunderingen, oproerlingen enz. tot doel hadden, wordt o.m. bewezen door een gebeurtenis uit 1760. Op 7 augustus van dat jaar kwam een bende vreemde soldaten rovend Weert binnen via de Maaspoort. Zij nam haar intrek in een herberg en eiste een flinke som geld van de burgerij. Weerter schutters werden opgeroepen en trokken het huis van deze partizanen binnen en wisten alle officieren en manschappen te overmeesteren.
Daarnaast was men ook actief op maatschappelijk gebied, zoals blijkt uit een brief van de gezamenlijke dekens van de drie schutterijen uit 1794, waarin men klachten heeft over de broodprijzen in die dagen, en voorstellen deed om met inschakeling van de schutterijen iets te doen aan het toezicht op de prijzen van het brood.
Naast deze aspecten was er binnen de schutterijen ook een sterk religieus element aanwezig. De schuttersgilden waren nauw verbonden met de kerk en de parochiegemeenschap. Elke schutterij had een beschermheilige die sterk tot de volksverbeelding sprak, vaak dezelfde als de patroonheilige van de parochiekerk. Ter ere van deze heilige onderhield het gilde een eigen altaar, waaraan de jaarmis en de missen voor de overleden gildenbroeders werden opgedragen. Talrijk waren de traditionele kerkelijke verplichtingen van de schutters. In de processies liepen zij voorop, ofwel voor of aan weerszijden van het sacramentsbaldakijn of zelfs als drager ervan.
Ook hadden de schutterijen een sterke sociale inslag.
Hulp aan medeleden bij ziekten of andere moeilijke omstandigheden, en de beoefening van de naastenliefde in het algemeen, waren in vele gevallen statutaire plichten voor elk lid. Deze vermenging van profane en religieuze elementen is behouden gebleven tot de 17e eeuw. Vanaf deze eeuw begonnen de schutterijen in snel tempo hun militair en politioneel karakter te verliezen.
De nadruk kwam te liggen op de ontspanning, maar daarbij bleef wel het religieuze element en de band met de kerk behouden, ondanks bijvoorbeeld de Franse Revolutie op het eind van de 18e eeuw. Nadat gedurende de Franse tijd de schutterijen zich niet openlijk hadden kunnen manifesteren, was in de tweede helft van de 19e eeuw, en in het begin van de vorige eeuw, een opleving te constateren waarbij veel nieuwe schutterijen werden opgericht en rustende korpsen nieuw leven werd ingeblazen.
Hierbij liepen de kleinere parochiegemeenschappen voorop, dit in tegenstelling tot de stedelijke
gebieden. Wellicht had dit te maken met een sterkere ontwikkeling van de gemeenschapszin op het platteland. Deze ontwikkeling heeft zich voortgezet tot in de vijftiger jaren van de vorige eeuw en in hun activiteiten hebben de schutterijen zich weten aan te passen aan de huidige tijd. Door de uitbouw van het muzikale element en door het starten van vendelgroepen en majorettekorpsen, heeft men ook de jongere generaties en de dames weten aan te spreken.
Hierbij zijn de eeuwenoude schuttersdeugden als broederschap steeds gehandhaafd, zodat ook nu nog met ere gesproken kan worden over onze schutterijen als “beschutters” van een belangrijk cultureel erfgoed met een lange traditie.
John Lamerikx
Secr. EMM